Universele waarden en China: kan dat?
Onlangs sprak ik een hoge functionaris van een mondiale onderneming
die veel zaken in en met China doet. Ik vroeg hem, hoe men omging met het
verschil van opvattingen over ethiek tussen China en het Westen. Zijn antwoord
was heel duidelijk: ‘niet’. Men
accepteert het verschil niet, hoewel men weet dat het bestaat. De mondiale
onderneming, die in veel verschillende landen opereert, kan zich niet
veroorloven om met verschillende maten te meten afhankelijk van waar men is.
Ethiek wordt in dit soort ondernemingen sterk ingevuld als ‘het voldoen aan
regels’, ook wel ‘compliance’: de mate waarin men zich aan geldende regels,
weten en normen houdt.
In mijn werk in het managementonderwijs in China heb ik
gemerkt dat men dit begrip wel kent en toepast, maar dat het ethische gevoel
van mensen overwegend geworteld is in een andere, oudere cultuur. Universele
abstracte waarden en principes staan niet centraal in het Chinese denken. Doen
wat in een bepaalde situatie past, is belangrijker dan een algemeen principe
volgen. Om een oude term van de socioloog Parsons te gebruiken: de Chinese
cultuur is niet universalistisch, maar particularistisch. De ‘medemens’ of de
‘naaste’ die in Christelijke opvattingen naar het evenbeeld van God geschapen
is, ontbreekt in het Chinese bewustzijn. Men ziet een ander, in navolging van
Confucius, vooral in termen van rollen en relaties: iemand is je oom, je vader,
je baas, je kind en in die relaties heb je ethische verplichtingen. Je kunt ook
een onbekende of een vreemdeling zijn, en dan ben je eigenlijk niemand.
Dat je pas iemand bent door specifieke relaties, werd me
pijnlijk duidelijk toen mij eens een klein ongeluk overkwam in het centrum van
Nanjing. Ik was licht gewond en er was wat bloed te zien. De kans bestond dat
ik zelf de oorzaak was van deze ellende die ik verder niet zal beschrijven.
Niemand hielp me en niemand bemoeide zich met me. Zelfs een politieagent die
alles zag gebeuren, besloot zich afzijdig te houden. Ik merkte dat ik niemand
was en dat mensen dat zo wilde laten. Een paar minuten later stond ik met bloed
op mijn handen in het hotel. Daar werd ik meteen in de watten gelegd. Men wilde
een dokter voor me halen, bracht vers fruit naar mijn kamer en de dames aan de
balie waren echt heel hartelijk en aardig. Ik was hun gast en dat zou ik
merken!
De nadruk op de eigen familie, op de eigen groep zit diep in
de Chinese cultuur. Dit groepsegoïsme is strijdig met het westerse ethische
denken op basis van universele principes een waarden. Een baas die goed voor
zijn eigen mensen zorgt, en daarbij internationale of nationale regels overtreedt,
wordt vaak als een goed mens gezien. Dat oordelen van personen een hogere
morele status hebben dan conclusies op basis van algemene regels of wetten, is
een mening die je ook onder Chinese juristen wel hoort. Dat is strijdig met de
opvatting van internationale ondernemingen die streven naar mondiale regels
voor zakendoen en een universele praktijk van compliance.
Het is ook de vraag, of het traditionele
‘particularistische’ denken van Chinezen, geworteld in een agrarische
samenleving van duizenden jaren geleden, nog houdbaar is bij de toenemende
interdependentie in de wereld. En is uiteindelijk internationaal zakendoen
gebaat bij filosofieën die een sterk onderscheid maken tussen eigen en ander
volk, zoals de traditionele manier van denken in China doet? Ik denk het niet.
Maar wat is dan het alternatief? Moeten de Chinezen gaan denken als Amerikanen
en Europeanen? Biedt de westerse filosofie of het Christelijke denken een basis
voor een universalistische ethiek in China? Ik denk niet dat de Chinezen daarop
zitten te wachten.
Maar een idee van universele waarden en de gelijkwaardigheid
van mensen bestaat ook in de Chinese traditie, die wij in het Westen te
gemakkelijk gelijkstellen aan de leer van Confucius. Deze andere visie vinden
we bijvoorbeeld bij Mo Zi, een filosoof die in de vijfde eeuw voor Christus
leefde. Hij streefde een maatschappij van eenvoud en zonder verspilling na, met
welvaart en bevolkingsgroei. Het aristocratische denken van Confucius, met zijn
nadruk op rituelen, muziek en verfijnde gewoontes, wees hij af. Ook was
hij het niet eens met de ongelijkheid in dat denken en de gerichtheid op de
eigen groep. Zo heeft hij bijvoorbeeld veel kritiek op extravagante
begrafenissen voor belangrijke mensen. In zijn eigen leer, wel het ‘mohisme’
genoemd, maakt hij een voor westerse denkers vertrouwde combinatie: universele
standaarden en de gelijkheid van mensen. Goed bestuur, zo schrijft hij, vindt
plaats vanuit universele standaarden van goed en kwaad en bestuurders die
daarnaar handelen. Zo schrijft hij over een positief voorbeeld van bestuur:
“Als wij ons afvragen waarom deze stad goed geordend is, dan
zien we eenvoudig dat de bestuurder in staat was de standaarden van beoordeling
tot één geheel te verenigen en dit bracht de orde voort. “
Interessant is dat hij met universele standaarden ook een
geweten introduceert, in de vorm van de wereld van de geesten. Als mensen
beseffen dat er altijd geesten zijn die alles zien wat zij doen en laten, dan
zullen zij zorgen de universele wetten en regels te volgen. En daarmee zal het
land welvarender worden.
In China worstelt men op het ogenblik met de gevolgen van
groepsegoïsme in de vorm van corruptie, verspilling van overheidsgelden door
bestuurders met een extravagante levensstijl. Door participatie in de mondiale
economie moet men zich beter leren houden aan universele standaarden, wetten en
regels. Beide ontwikkelingen vragen om een nieuwe ethiek. Wie weet dat
inspiratie uit het werk van Mo Zi kan helpen tot een typisch Chinese invulling
daarvan te komen.
Mo Zi, Basic Writings, translated by Burton Watson, New
York, Columbia University Press, 2003
Comments
Post a Comment