Managementwetenschap in Isolement
Kun je je een medische opleiding voorstellen, waarvan de
hoogleraren met de nek worden aangekeken als ze actief zijn in het ziekenhuis?
Of een rechtenopleiding die niets met rechters en advocaten te maken wil
hebben? Natuurlijk niet, maar de wetenschappen die pretenderen iets van
management te weten – bedrijfskunde,
bedrijfseconomie en verwante disciplines – zijn hard op weg naar een zo’n
zelfgekozen isolement. Ben Tiggelaar schreef in zijn column van 17 februari
2013 in de NRC dat veel hoogleraren op dit vakgebied bemoeienis met de praktijk
afwijzen. Medewerkers van faculteiten doen er goed aan hun kennis niet te delen
met de praktijk, want dat zou wel eens ten koste kunnen gaan van je carrière,
aldus Tiggelaar. Ik ben bang dat hij gelijk heeft.
De manier waarop kennis en onderzoek worden gedefinieerd, is
de oorzaak. Om redenen die meestal niet expliciet worden gemaakt, hangen de
managementwetenschappen een opvatting aan waarin de onderzoeker zich niet
engageert, geen relaties aangaat met zijn object en op zoek is naar
wetmatigheden die met statistische methoden kunnen worden opgespoord. Het
onderzoek heeft geen klant of directe belanghebbenden. Onderzoekers schrijven
voor tijdschriften die gelezen worden door andere onderzoekers. De kans om in
een internationaal tijdschrift van naam gepubliceerd te worden kun je vergroten
door geen uitdagende onderwerpen te onderzoeken, binnen geaccepteerde
denkwijzen te blijven en bekende statische methoden en technieken te gebruiken.
Om carrière te maken in de bedrijfswetenschap moet je voorspelbaar onderzoek
doen, veel publiceren en vooral niet te vernieuwend zijn. Het verbaast dan ook
niet dat weinig van dit onderzoek de praktijk bereikt. Managers en bestuurders
zitten niet te wachten op het onderzoek op de vierkante millimeter dat door de
tijdschriften wordt gepubliceerd. Het gevolg is dat managementwetenschap een
gezelschapsspel is geworden voor medewerkers die elkaar zien op congressen en
elkaars artikelen gebruiken voor hun eigen onderzoek. Groepsgewijze zelfbevrediging.
De situatie waarin onderzoekers werken, versterkt de
afstand tussen onderzoek en praktijk.
Allereerst zijn universiteiten extreem slecht georganiseerde en geleide
organisaties. Wat onderzoekers dus uit eigen ervaring van management weten,
heeft betrekking op een wereld die zeker niet als voorbeeld voor management kan
dienen. En toch is het voor veel onderzoekers de enige praktijk die zij uit
eigen ervaring kennen. Het wordt daardoor heel moeilijk om te begrijpen wat in
andere arbeidsorganisaties gebeurt en welke uitdagingen managers daar ervaren.
Vervolgens leidt de voorkeur voor afstandelijke analyse van snel te verzamelen
gegevens ertoe dat de tijd die onderzoekers doorbrengen in de organisaties die
zij bestuderen extreem kort is ten opzichte van de tijd die zij binnen de muren
van de universiteit of hun werkkamer thuis doorbrengen. Er ontstaat nauwelijks
een gesprek tussen de onderzoeker en de realiteit waarover zij of hij iets wil
zeggen. Dat dit soort werk mensen aantrekt, of vasthoudt, die weinig gericht
zijn op interactie met anderen, laat zich raden. Dat autisme in de wetenschap
meer voorkomt dan daarbuiten, is bekend en het heeft er alle schijn van dat ook
de managementwetenschap kansen biedt aan mensen die zich eigenlijk niet in
anderen kunnen inleven. Het lijkt
immers een eis die door de methode gesteld wordt: blijf buiten je object van
onderzoek staan en zeg daar slimme dingen over.
Wat universiteiten niet goed door lijken te hebben, is dat
zij op het gebied van management hun kennisproducerende rol al lang kwijt zijn. Managers lezen geen
wetenschappelijke tijdschriften, maar laten zich wel inspireren door
interessante gedachten van bekende sprekers op het gebied van management, door
cursussen en conferenties, door praktijkgerichte tijdschriften waarin
deskundigen schrijven die zich niet laten beperken door
intern-wetenschappelijke rituelen. Vaak zijn dit hoogleraren met één been in de
adviespraktijk of anderen die zich, zoals bij ons bijvoorbeeld Tiggelaar, van
buiten de academische wereld op een intelligente manier met management
bezighouden. In de productie van methoden en technieken van management ligt de
bal al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw volledig bij de
adviesbureaus. Dat was in de decennia daarvoor anders: toen ontwikkelden
deskundigen aan universiteiten concepten die nog steeds van grote invloed zijn.
Het zegt veel over het huidige klimaat aan universiteiten als je je bedenkt dat
veel invloedrijk werk van tussen 1960 en 1990 nu niet publiceerbaar zou zijn in
academische tijdschriften. Mensen als Peter Drucker of Henry Mintzberg hadden
in de huidige tijd nooit een vaste aanstelling gekregen! Maar managers laten
zich nog steeds door hen inspireren!
Er is dus iets goed fout met de manier waarop universiteiten
kennis produceren op het gebied van management. Management betreft een veld van
praktisch handelen, net als geneeskunde of recht. Het gaat erom kennis te
ontwikkelen die zinvol is in relatie tot dat handelen. Dat is op het gebied van
management geen technische kennis in de vorm van onveranderlijke do’s en
don’ts, want management is een menselijke activiteit in veranderlijke
contexten. Effectief handelen is geen techniek, maar praktijk. Deskundigen
kunnen kennis bieden om dat handelen te inspireren en te verbeteren, maar nooit
met zekerheid zeggen hoe het zit of hoe het moet. Wat dat betreft is het werk
van managementdeskundigen eerder verwant met dat van politieke adviseurs of
filosofen dan met dat van beoefenaren van de natuurwetenschappen. Dat zelfs nu
Plato, Machiavelli of Confucius managers beter kunnen inspireren dan de
bloedeloze management journals – ik merk dat in werk met groepen senior
managers - , zegt iets over waar het in management om gaat. Er is zeker
behoefte aan kennis van feiten en verbanden, maar die kennis is niet genoeg. Er
is ook kennis nodig over de manier waarop je die kennis kunt vertalen naar de
specifieke praktijk binnen een complexe context. Om op dat laatste aspect
effectief te zijn, moet je als managementdeskundige het gesprek aangaan met
mensen in die praktijk. Dat kan via praktijkgericht publiceren, lesgeven aan
groepen managers en in advieswerk in organisaties. Dit soort activiteiten is
niet een eenvoudige manier om wat geld bij te verdienen – men heeft daar het
verschrikkelijke woord ‘valorisatie’ voor bedacht – ook een essentieel
onderdeel van het proces waarin managementdeskundigen valide kennis over de
praktijk ontwikkelen.
Of de universiteiten nog een rol kunnen spelen in dat
proces, betwijfel ik. Misschien is het beter om dat in netwerken te doen waarin
de academische rituelen minder knellend zijn. Maar als de universiteiten toch
een bijdrage willen leveren, dan zullen zij de synergie tussen onderzoek,
onderwijs en ‘valorisatie’ opnieuw moeten ontdekken en geen valse
tegenstellingen tussen onderzoek en de toepassing daarvan moeten creëren op
basis van boekhoudkundige ficties en bekostigingsmodellen.
Huibert,
ReplyDeleteDe Open Universiteit heeft momenteel 60 PhD studenten die naast hun werk in de praktijk ook onderzoek doen op het gebied van management wetenschap. De argumenten in jouw betoog waren voor mij aanleiding om een PhD traject op te starten. Ik deel je mening en hoop samen met mijn 60 collega's de kloof te kunnen dichten.
Prachtig initiatief die PhD school, maar ook daar is er druk in de richting van academische rituelen. Wetenschappelijke kwaliteit is belangrijk, maar gooi het praktijkgerichte kind niet met het academische badwater weg. Houd de dialoog open. Anders wordt dit weer een fabriekje van standaardartikelen die niemand leest!
ReplyDelete